Haar gedachtes malen in het rond.
Het lijkt of deze haar optillen om haar daarna weer zonder pardon op het asfalt neer te storten.
Gebroken.
Ze rilt.
Haar dunne zomerjas houdt de kou niet buiten maar verbergt wel de gekleurde plekken, die ze overhield na een avondje ruziën om een koud geworden pizza.
(Pizza. Dat zou ze nu wel lusten.)
Helaas zit ze vast.Vast in haar gedachten, vast in de plek die haar dwingt te zijn zoals ze niet is.
Dansen wilt ze. Zingen.
Haar jas wegwerpen om de zon op haar huid te voelen.
Zomersproeten creëren, wakker blijven tot het ochtend wordt maar vooral lachen.
Zo hard lachen dat de rest van de wereld het geluk in haar stem kan horen.
Nog een sigaret, dan moet ze weer naar binnen.
Terug naar de werkelijkheid waar elke klank een nare echo met zich meedraagt.
Terug naar een plaats die haar doet beven van angst.
Was het maar alvast zomer.