Een klein jongetje met grote ogen valt me op. Hij fietst op zijn peuterfietsje op straat, en probeert me bij te houden. Ik glimlach naar hem, waarnaar hij zijn ogen neerslaat. Hij is gekleed in een donkerblauwe, versleten jeans, een rood shirtje dat maar half in zijn broek is gestopt en zijn schoenen zijn stevig vast gemaakt met klittenband. Hij is neergezet op straat, gedumpt door zijn ouders, die genoeg hadden van zijn energiebossten en het even rustig in huis wilde hebben.
Op de automatische piloot pak ik de krantjes uit mijn handen, en vouw ze om. Een voor een, elke paar meter weer opnieuw. Hij blijft me volgen, dat vierjarig knulletje. En dan opeens gooit hij zijn fiets neer, ik schrik op uit mijn muziek die me altijd zo trouw blijft. Hij loopt met zijn blonde krulletjes naar de deur, waar ik net mijn Landgraaf Koeriertje inclusief reclamefoldertjes in heb gegooid. De houten deur wordt vergezeld door een meisjesfiets, een kapotte brievenus en onkruid. Toch loopt het jongetje door, kijkt om zich heen, en drukt op de bel. 'Dingedong.' Het geluid echoot, door mijn eigen soulmuziekje heen. Ik blijf staan, wachtend op wat komen gaat. Hij drukt nog eens op de bel. 'Dingedong.' Zijn geduld is indrukwekkend. Hij haalt zijn knuisjes uit zijn broekzakken, en steekt ze dan door de kapotte brievenbus. 'Hallo?' 'Kom je buiten spelen?' Het blijft angstig stil aan de andere kant van de deur.
Aan de andere kant van het land, zit een meisje met springerige, rode haren in de auto tussen de koffers. Ze staart uit het raam. 'Mama? Wanneer zie ik Tommie weer?' Haar moeder kijkt om, ze kijkt haar jongste dochter eens goed aan. 'Niet vaak meer meisje, we zitten nu heel ver van hem vandaan. Ik weet niet of je hem nog eens zult zien.' Een traan druipt over haar wangen, meerdere volgen. 'Maar mama, met wie kan ik dan nog buitenspelen?' 'Er zullen in Amsterdam ook wel kindjes zijn waarmee je kan spelen, maar ik denk dat je dan niet meer kunt buitenspelen.' 'Waarom niet?' Het meisje kijkt met haar bruine ogen verschrikt op, niet alleen haar vriendje, maar ook haar vrijheid wordt nu zomaar in een keer afgepakt. En dat alleen, omdat papa voor zijn werk ergens anders moet gaan werken. 'Daar is het heel druk op straat, gevaarlijk. Maar je nieuwe vriendjes, die je vast en zeker zult maken op je nieuwe school, zijn altijd in ons huisje welkom. Kijk, we zijn er bijna. Nog maar tien kilometer!' Het is niet eerlijk, haar moeder en vader genieten ervan en kijken vol enthousiasme naar de blauwe borden, die vertellen dat ze steeds dichterbij komen, en haar wordt niks gevraagd. Ze vraagt zich af hoe het nu met Tommie zal zijn.
Het jongetje loopt langzaam terug naar zijn fietsje, waar is zijn leuke vriendinnetje Saartje, met haar mooie, rode haren? Ik kijk hem na, hij gaat naast zijn fiets op de stoep zitten. Ik loop terug, naar het eenzame huis. Een briefje prikt op de deur, waar ik net niet op gelet had. 'We zijn verhuisd naar Amsterdam, stuur post op naar het volgende adres.' Ik loop terug, en zet me naast het jongetje neer. Hij wil eerst weglopen, maar besluit om dan toch maar te blijven zitten. Ik doe mijn tassen af, veeg mijn inktzwarte handen aan mijn broek af en zucht. 'Zoek je iemand?' 'Ja, ik zoek mijn vriendinnetje Saartje, ze doet maar niet open.' 'Hmm, kun jij al lezen mannetje?' 'Nee, hoezo?' Ik herhaal de woorden van het papiertje. Zijn ogen worden waterig, en ik sla een arm om het wildvreemde jongetje heen. Een plaatje. 'Weet je wat je wel kunt doen?' Ik fluister hem een paar dingetjes in zijn oor. Een glimlach verschijnt op zijn gezicht. 'Ja, ja! Dat ga ik doen, ik ga het meteen aan mama vragen!' Hij staat op, zegt nog snel dankjewel en rent naar de overkant.
Het meisje zit aan haar raam, ze kijtk naar buiten, naar de drukke straten. Ze voelt zich alleen. Ze heeft geen fietsje waarmee ze de straat op en af crosste, geen springtouw, geen vriendjes om haar heen. Ze slaat haar armen om haar knieen. Bah, ze vindt het helemaal niet leuk hier. 'Saar, Saartje, waar ben je?' 'Als het voor koffers uitruimen is, dan doe ik niet mee. Ik heb al genoeg opgeruimd.' 'Nee nee, het is iets anders. Iets speciaals voor jou is gekomen.' Iets speciaals, voor haar? Ze rent de houten trap af. Daar ligt op de tafel een brief, gericht aan haar. 'Hoi Saartje, ik kan nog niet schrijven, maar mijn mama heeft dit voor mij geschreven. Ik mis je heel erg, maar mama heeft een plannetje. Zou je in de zomervakantie bij ons willen logeren? Dan gaan we heel vaak fietsen en buiten spelen. Dan moet je dat wel eerst even aan jouw mama vragen, maar van de mijne mag het. Tot snel! Groetjes Tommie.' 'Mama, mag ik?' Hara moeder ziet de glinstertjes, die ze zo lang niet meer heeft gezien in haar dochters ogen, en zegt: 'Als papa het goed vindt, dan mag je gaan.' 'Jaaaaaa! Mag ik nu Tommie bellen?' Ze rent, zonder op het antwoord te wachten naar de telefoon.
Samen glunderen ze weer, gescheiden, aan de andere kant van het land.
En ik?
Ik ga door met blaadjes rondbrengen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten