Op haar tenen, met haar armen om zijn nek gewikkeld, zoende ze hem. Ze zoende hem, alsof hun leven er van af hingen. Dat was ook zo. Ze voelde het. Er was iets gebeurd, iets anders dan normaal. Er was iets aan hem veranderd, of was zij het? Wat het ook was, wie het ook was, het dreef hun uit elkaar. Die twee personen, die zonder elkaar niets voorstelden.
Niemand hoefde hen te vertellen hoe verschillend ze waren. Zout en peper, regen en zonneschijn, zwart en wit, ze hadden het allemaal al gehoord. Lachten om alle nieuwe verzinsels, alle nieuwe vergelijkingen. Ja, ze waren anders dan elkaar, ze verschilden als dag en nacht. Maar was dat een reden om alles te laten gaan, alles wat ze deelden? Nee, ze vulden elkaar aan, maakten elkaar onuitgesproken zinnen af. Ze waren het voorbeeld van een gelukkig koppel, stelletje. Geen gebreken, geen barsten, niks. Gewoon, samen, gelukkig. Genieten van elkaar, elke vrije minuut die ze hadden, besteden ze aan elkaar. Het was vanzelfsprekend aan wie ze dacht, wanneer ze een grote glimlach op haar gezicht vertoonde. Vriendinnen plaagden haar ermee, deden haar grote smile na, het maakte haar niks uit. Ze lachte maar mee, ze was nu eenmaal gelukkig. Vlinders maakten koprollen in haar maag, gingen in achtbanen, speelden tikkertje. Hij vertelde aan al zijn vrienden hoe fijn hij het haar had, hoe hij genoot van haar grote glimlach en haar glinsterde ogen wanneer ze een verhaal vertelde. Zelfs vreemden kregen zijn lof over haar te horen. Hij vertelde het aan iedereen, die het maar wilde horen. Ja, hij hield van haar. En ja, zij hield ook van hem.
Een wisseling kwam, een andere versnelling, waar ze beide niet voorbereid op waren. Een barst in het kopje, waar ze beide uit dronken. Een duiveltje op de hoek van hun schouders meekijkend, meefluisterend. ‘Nee, het is niks, alles verandert dadelijk toch.’ Ze hadden het altijd al gehoord, maar nu werd het nog eens extra geaccentueerd. Nog eens extra erin gestampt, het bleef zich maar herhalen. Ze begonnen het langzaamaan vanzelf te geloven, het was niets, werd niets. Ja, ze voelden het beide aankomen. Langzaam, geleidelijk, maar het was er. Het kleine duiveltje begon steeds harder te spreken, bijna te schreeuwen. Ze hoorden het beide, en begonnen zich langzaam te ergeren aan elkaars verschillen. Dat wat hun vroeger juist verbond, bleek nu hen uit elkaar te drijven. Haar slordigheid begon hem te irriteren, zij kon niet meer tegen zijn verlegenheid. Het kopje vertoonde steeds meer barsten. Iedere minuut die ze eerst samen doorbrachten, veranderen in een paar keer per week. Tegenzin kwam ook om het hoekje kijken. Ze voelden het, de dinsdag dat ze elkaar zagen. Het zat er aan te komen, maar toch wilden ze et niet tot zover laten komen. Het touwtje niet op het laatste moment loslaten, de regen niet al laten vallen, als er toch nog een beetje zonneschijn te zien was.
Op haar tenen, met haar armen om zijn nek gewikkeld, zoende ze hem. Ze zoende hem, alsof hun leven er van af hingen. Ja, het was over, maar het was goed zo. Ze liet hem langzaam los, ging weer op haar voeten staan. Ze keken elkaar nog een keer aan. ‘Goodbye’ fluisterden ze elkaar nog in elkanders oor, voordat ze zich beiden omdraaiden en hun eigen, andere wegen opwandelden.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten