zondag 18 april 2010

Het is nu precies een jaar geleden.

Ik zet mijn blauw/groene tentje op, pak mijn slaapzak en leg hem buiten. Daar ga ik met mijn handen achter mijn hoofd gevouwen op liggen. Ik kijk omhoog, naar de donkere lucht die bezaaid is met ontelbaar veel lichtpuntjes. Mijn ogen worden waterig, waardoor de strakke lucht steeds waziger wordt. Waarom, waarom? Ik krijg al een jaar geen antwoorden op al mijn vragen. Niemand die me troost, niemand door wie ik me zo speciaal voelde. Niemand zoals jij.

‘Kom kindje, rennen!’ En daar renden we, gebukt door de maisvelden, met de rugzakken op onze rug. Soms keken we even achterom. Had iemand ons gezien, gehoord? We stopten op de open plek in het veld, wachtend totdat onze ademhaling weer regelmatig werd. We rolden het tentdoek uit, sloegen de haringen in de grond en gooiden onze rugzakken in het tentje. We sleepten onze slaapzakken naar buiten en gingen met onze armen onder onze hoofden gevouwen, liggen. We staarden naar de sterren, één gedachte. Papa strekte zijn arm. ‘Kijk, daar is de grote beer.’ Het was weer even stil. ‘Waar denk je aan?’ ‘Vroeger, toen ik klein was, dacht ik altijd, de eerste ster die ik zie, daar zijn mijn gestorven opa en oma. Daar wonen ze, daar kijken ze op ons neer.’ Papa keek me aan. Met tranen in mijn ogen, fluisterde ik: ‘Zouden ze ons missen? Zouden ze ons net zo missen, als wij hen?’. Papa nam me in zijn sterke armen. ‘Dat denk ik wel, waar ze ook zijn.’ Ik werd rustig, een laatste snik weerklonk in de stille nacht. ‘Papa? Verwacht je soms ook iets? Een teken, een gevoel, een gedachte? Niet wetend waarop, maar toch wachtend?’ ‘Nee, dat heb ik niet.’ ‘O.’ ‘Ik hoef niet te wachten op wat komen gaat. Zolang ik weet dat alles met mijn grote dochter goed gaat, hoef ik niet te wachten op betere tijden. Ik hou ontzettend veel van je, weet je dat?’ Hij pakte mijn hand, en zo vielen we in slaap.

De volgende morgen strekte ik me uit, ik was nog loom, maar we moesten snel weg. Voordat de boer zijn oogst kwam rooien. ‘Pap, papa? Opstaan papa!’ Pap bewoog niet, hij knipperde maar niet met zijn ogen. Ik werd bang. Hij voelde koud aan. Ik sloeg een dekentje om hem heen. Waarom reageerde hij maar niet? ‘Pap, papa?’ Mijn hart sloeg over, toen ik zijn pols voelde. Geen hartslag meer voelbaar. Ik voelde aan zijn hals, daar was ook geen teken van leven meer te bekennen. In paniek begon ik hem te reanimeren. Niks hielp. De klap kwam erg hard aan, mijn papa, mijn bescherming was er niet meer. Ik begon te huilen, hield zijn hand vast, hopend op een wonder. De boer vond ons, een levende, samen met haar geliefde dode. Mensen kwamen papa ophalen. Ik bleef zijn hand vasthouden. Wachten totdat hij ontwaakte. Ik geloofde de dokter niet, het kon niet. Mijn papa was sterk, gezond, vol levenslust. Hij kon gewoon niet aan een hartaanval gestorven zijn.

De begrafenis werd klein gehouden, met mooie veldbloemen en soulmuziek. Precies zoals hij het gewild zou hebben. De kist verdween in de grond, het liefst was ik meegesprongen. Mensen vertelden me hoe mooi onze laatste woorden geweest waren. Maar wat had ik eraan, als hij me nooit meer zoiets zou kunnen zeggen? Elke dag bezocht ik zijn graf, vertelde ik hem verhalen, hopend op een teken.

Ik lig daar, op die open plek, precies een jaar later. Wt is er veel gebeurd dit jaar. Tranen rollen over mijn wangen, wat had ik die gebeurtenissen graag met hem gedeeld. ‘Ik zie je ster, papa. Mis je mij, net erg als ik jou?’ ‘Papa? Verwacht je soms ook iets? Een teken, een gevoel, een gedachte? Niet wetend waarop, maar toch wachtend?’ Ik fluisterde deze woorden over, en over. En daar, opeens was het er. Datgene waar ik op wachtte, zonder het te weten. Een vallende ster kwam voorbij, de lucht werd eventjes iets lichter. De wind begon te waaien, en een veldbloem, precies eentje die papa mooi vond, landde op mijn schoot. ‘Dankjewel papa, dankjewel.’

Geen opmerkingen:

Een reactie posten