Door nauwgezette penseelstreekjes kleurden mensenhanden de lucht. De wind nam een lichte geur van rozenblaadjes mee, die haar neus prikkelde. Een pad van net gevallen bloesemblaadjes werd zichtbaar. Een pad voor haar, speciaal voor haar. Haar dromen waren verweefd tussen de bladeren. De wind blies door haar haar, liet woorden in haar oor achter. Haar ooit uitgesproken woorden. Haar voeten leidde haar vanzelf, door haar eigen gedachtestroom. Ze volgde de zachte, maar duidelijk hoorbare vrolijke muziek, ze ging erdoor huppelen. Huppeld door haar eigen leven, haar levenspad. Haar ogen hield ze gesloten voor het kwade. Soms keek ze heel stiekem even door haar wimpers, maar sloot ze daarna abrupt weer. Ze wilde er niks mee te maken hebben. Ze liep op bekende wegen, maar kwam op een gegeven moment ook op nieuwe. Ander bestraatte wegen, soms weer zanderig, dan weer netjes bestraat met kiezels. Ze liet zich er niet door van haar ritme af slaan, maar huppelde door. Ze genoot van de bloemen, waar gezichten van haar vrienden in waren afgebeeld. Tijd vloog voorbij, uren, dagen, jaren. Haar blonde, krullende haren werden ingewisseld voor een vurige, rode coupe. De huppels werden vrolijke kleine stapjes, met soms nog een huppeltje tussendoor. Maar het licht om haar heen bleef schijnen, bleef geluk uitstralen.
Verbaasd stopt ze, wanneer het donker lijkt te worden, en een stopbord in de verte te zien is. ‘Het is genoeg, je hebt heel je leven voor zonnestralen, geluk gezorgd, bent het zonnetje voor anderen geweest. Je verdient rust, er is een mooi plaatsje voor jou gereserveerd. Een mooi plaatsje voor jou, in de hemel. ’
Geen opmerkingen:
Een reactie posten