woensdag 26 mei 2010

De cruise.

Na al die mooie dagen, na al die geluksmomentjes maakte hij het uit. Hij liep haar huis uit, op weg naar zijn auto. Ze rende hem achterna op haar blote voeten, in tranen vroeg ze hem naar zijn reden. Hij keek haar aan en ze keek hoopvol terug. ‘Éhm, je hebt daar iets hangen, aan je ehhh.’ Ze keek naar onder, ze stond in haar onderboek buiten met alleen maar een kort shirtje daarboven. Aan haar mouw hing nog een elastiekje. Fijn, nu stond ze nog voor schut voor de hele straat ook. Hij zag ondertussen zijn kans schoon om zijn sleutels snel in zijn stopcontact te steken en reed de oprit af. Ze pakte het elastiekje van haar mouw af en veegde dan maar met haar mouw haar tranen af.

Die dag waren haar moeder en vader ook twintig jaar getrouwd. De deurbel ging. Ze opende de houten deur, daar stonden haar ouders’ beste vrienden al op de stoep. Ze waren allemaal zo gelukkig, zo opgewekt. Ze probeerde een waterig lachje te produceren op haar lijkwitte gezicht, toen zij de ene grap na de andere maakten. Ze ging zitten op het dichtstbijzijnde poefje. Terwijl papa het diascherm opzette, om de speciaal – voor- hun - gemaakte - diashow te aan bekijken, vroeg ze zich af of ze moest blijven zitten, mee moest helpen of toch maar naar haar eigen kamertje zou gaan, uithuilen?

Een paar weken later hadden haar vriendinnen een cruise geregeld vlakbij de Canarische eilanden. Ze liep over het strand rond, in haar bikini, de wind speelde door haar lange haren. Ze knoopte een mannenhemd over haar bikini, terwijl haar vrienden verwoest spelletjes in het water speelden. Zij wilde nu even gewoon rustig lopen. Voor haar liepen twee jongens van rond de twintig. Ze moest lachen, eentje had ook zo’n hemd als haar aan, alleen in andere kleuren. Ze haalde die twee in, en zei grinnikend: ‘Ook al aan de hemden ?’ De jongen met het hemd, die zich aangesproken voelde, zei: ‘Ja, we zetten een trend.’ Ze keek nog eens om, met een lachje waarvan ze wist dat weinigen die konden weerstaan. Ze voelde hun ogen op haar rug brandden, toen ze zich weer had omgedraaid. Ze wist nu, dat ze hun aandacht had en schoof elegant in haar rood -blauw geruite hemd. En ja hoor, even later hoorde ze hun stemmen dichterbij komen; ‘ey, heb je zin om mee te zwemmen?’ ‘Ach, waarom niet?’ Ze schoof uit haar slippertjes, en maakte een perfecte duik het warme water in.

Na een halfuurtje met de jongens hebben rond gezwommen, wilde ze even wat drinken, en ze zwom naar de cruiseboot, die in het midden van het meer gelegen lag. Een oudere vrouw, gekleed in een bruin, strak truitje en met korte, grijze haren, sprak haar aan, wanneer ze zich aan de boot optrok. ‘’Luister, dat is mijn zoon.’ En ze wees naar de hemdjongen met het blonde haar, ‘Hij wil dadelijk even met je praten, is dat goed?’ ‘Ja hoor, ik pak me eventjes wat te drinken.’ Ze pakte een glas jus d’orange en dronk dat gulzig op. Ze zette het glas neer, en keek omhoog, recht in het gezicht van haar ex. Hij was geen steek veranderd, en hield nerveus met zijn handen zijn groene rugzak vast. Hij liep een paar passen naar achter, zodat zij de kans had om weer van de boot af te duiken. Ze ging al in positie staan en wachtte. Ze stond weer op. ‘Nee, zo wil ik niet verder gaan, zonder meer tegen elkaar te praten. Wil jij dat wel? Want anders wil ik nu eventjes met je praten.’ Ondertussen kwam de vrouw weer bij me staan. ‘Je zou ook nog met mijn zoon praten!’ ‘Ja, dat doe ik hoor, ik kom zo.’ Ze liep met Justin een paar meter verderop, naar de boeg van het schip waar een klein wit bankje stond. ‘Ben je nu met die andere jongen?’ fluisterde Justin. ‘Nee hoor, ik ken hem net pas.’ ‘Pfieuw, gelukkig maar.’ Zijn antwoord verwarde haar, was er dan toch nog kans dat? Ze merkte dat ze het gewoon moest vragen, en fluisterde: ‘Heb je het alleen uitgemaakt door je leerwerk, je examens, of hield je echt niet meer van me?’ Ze sloeg haar ogen neer. Misschien had het geen zin, was het te lang geleden. Hij tilde met zijn hand haar kin op, ze kreeg kriebels in haar buik. ‘Alleen maar voor de examens, zeker hield ik nog van je. Nu ook nog. En jij dan?’ Haar maag maakte een sprongetje. ‘Ja.’ ‘’Zullen we het dan weer opnieuw proberen?’ Ze wreef over zijn hand. Hij wilde haar zoenen, maar ze week met haar hoofd. Ze wilde dolgraag, alleen wilde ze er nu zeker van zijn, dat et niet zo snel weer uitging. ‘Zullen we dan wel het weer rustig opbouwen?’ Zijn hoofd was nu dichtbij het hare. Wat had ze zijn bruine ogen, met groene vlekjes gemist. ‘Dat is goed. En waarom fluisteren we eigenlijk?’ ‘Ze giechelde zenuwachtig: ‘Geen idee.’ Ze voelde zich weer intens gelukkig.

‘Kom je nu nog met mijn zoon praten of niet?’ Ze schrok en draaide zich om. Daar stond alweer dat vrouwtje. ‘Of ehh.’ Ze zag de in elkaar gestrengelde handen. ‘Maar je had het beloofd!’ ‘Ja sorry, ik had dit ook niet verwacht.’ ‘Iedereen van de boot af!’ De vrouw schreeuwde met zo’’n groot volume, dat iedereen snel deed wat ze beveelde. ‘nee, jullie twee niet.’ Ze keek haar verbaasd aan. ‘Kindje, ga eens in de woonkamer kijken, daar staat een olifant en confetti.’ Ze liet Justins hand langzaam los. Ze vertrouwde het niet, pakte haar beurs en mobiel, deed alsof ze naar die kamer toeliep en rende daarna weer terug naar Justin. Ja hoor, ze had goed op haar instinct vertrouwd. De vrouw had al een dodelijke pil in haar hand, en wilde deze in Justins mond stoppen. Ze was Justin al een keer kwijtgeraakt, ze wilde hem nu voor altijd bij haar houden. Ze ging in karatehouding staan. ‘Ach, stom kind dat je bent. Meen je nu echt dat je je vriendje kunt redden met een paar stomme trapjes?’ ‘Nee hoor, met dit.’ Ze pakte snel de stoel achter de vrouw vandaan en hield deze dreigend boven haar hoofd. Als het in films kon, moest het ook in het echt lukken. Ze rende achter de vrouw rondjes om de tafel, totdat ze haar had afgesneden en liet de stoel met een grote kracht op haar hoofd neervallen. ‘Och, meen je nu echt dat dat jullie gaat redden? Ik wil je vermoorden, je moet samen zijn met mijn zoon, niet met dat ventje daar.’ Ze rende naar een andere cabine, waar nog een klein bootje was, ‘doei doei kinderen, ik blaas de boel op.’ Justin en zij pakten elkaars handen vast, keken verschrikt naar elkaar, namen een hap lucht. BOEM! Een grote explosie deed hen van de boot afvliegen.

Ze dook, op het moment dat ze de boot af werden geslingerd. Alleen wanneer het echt noodzakelijk was, hapte ze naar lucht. Zo zwom ze, voor haar gevoel, in de sterke stromin maar vooruit. Ze zwom en zwom, maar werd moe. Ze liet zich meedrijven met de golven, op dit moment kon ze niks anders doen. Daar, daar in de verte, zag ze daar niet een stuk strand? Ja! Ze zwom nu steeds sneller, en negeerde de grote slokken water die ze steeds binnen kreeg. Ze voelde land onder haar voeten, en met haar laatste energie, kroop ze het land op.

Ze werd wakker, had ze alles alleen maar gedroomd? Nee, ze lag op een eiland, naast zich zag ze nog meer cruise-gangers liggen. ‘Justin? Justin!’ Ze stapte overal de lichamen heen, keek overal rond, maakte haar ogen tot spleetjes. Ze begon iedereen uit buiten bewustzijn te schudden. Langzamerhand werd het eerst zo rustige strand luider, vol vragen. Daar, daar achter, zag ze daar niet? Ze rende naar de andere kant van het eiland, zoals ze snel gezien had waar ze zich bevonden, daar rende al een zwangere vrouw op haar vriend af. Ze stopte even, maar zag daarna dat het zijn zus maar was. Ze rende, hij kreeg haar nu ook in het oog. Ze renden naar elkaar toe, totdat ze hijgend, naar adem happend, voor elkaar stonden. ‘Rustig aan genoeg?’ vroeg hij. Ze ging op haar tenen staan en zoende hem. Het maakte niks uit hoeveel lawaai er nu was, dat de kans bestond dat ze nooit meer van dit onbewoonde eiland afkwamen, ze was nu bij hem en dat maakte alles nu goed.

Ze liepen samen, met de rest van de aangespoelde jongeren, over het eilandje. Het bleek inderdaad onbewoond te zijn, met alleen een strand en een bosje in het midden. ‘Wacht eens, horen jullie niet ook iets?’ Een licht, ronkend geluid kwam dichterbij. Daar verscheen een helikopter. Ze begonnen met zijn allen te schreeuwen, te gillen, te zwaaien. Niets hielp, de helikopter ging aan hen voorbij. Teleurgesteld zaten de rest van de jongeren op et strand in een kring. ‘Oh nee!’ ‘Wat is er liefje?’ vroeg Justin aan haar. Ze liet hem haar kletsnatte beurs zien, al haar geld was eruit gehaald.’Maar dat is toch niet zo erg, op dit moment dan?’ ‘Snap je het dan niet? Die vrouw heeft mijn idd, zo kunnen we nooit bewijzen wie we zijn, en als zij dat vernietigd, lijkt het net of we nooit bestaan hebben.’ ‘Voor mij besta je wel, ik hou je altijd in mijn armen en laat je nooit meer los.’ Ze hield normaal gesproken van zijn lieve woordjes, maar nu was het een serieuze zaak van leven op dood. Als hij dood ging, kon ze nooit meer daarvan genieten. ‘Weet je wat we doen? We splitsen de groep in tweeën. De ene gaat met ons het bos in, op zoek naar voedsel, de ander maakt met stenen een groot SOS-teken van schelpen in het zand, dit moet vanuit de lucht te zien zijn.’ Iedereen stemde in met haar plan, en ze begonnen te lopen naar het bos.

Na een uurtje lopen, hoorde ze opeens een krijsend vrouwtje achter haar. ‘Ben je nu nog niet dood, je bent net een kat, met neen levens.’ Rustig antwoordde ze, ‘Tsja, ik hou van katten.’ De vrouw kwam op haar af, maar ze begon te schreeuwen. Niet van angst, ze was ze relaxed als maar wat, maar ze herinnerde zich opeens weer een regel van het reddingsbootje, die ze in een gidsje gelezen had. De vrouw kon niet anders, dan met een dat bootje met haar zonen hierheen zijn gekomen. Een keer gillen was: ‘geen paniek’, twee keer ‘Vaar maar weg, gevaar’’, drie ‘Kom hierheen, ik heb hulp nodig.’ Ze gaf drie keer een harde gil, vloerde het oude vrouwtje, en zei tegen haar: ‘Als wij niet weg kunnen, mag jij dat ook niet.’ Het oude vrouwtje wilde terugvlechten, had nog veel energie voor haar leeftijd, maar de rest van de groep kwam nu ook in actie. Alleen Justin en ik renden weg, de zoons tegemoet rennend. Met de groep van het strand sloten we ze in, en bonden ze met touwen vast aan een boom, waar hun moeder al op hun wachtte. We liepen weg, met de grote groep en probeerden de stemmen achter ons te negeren. We liepen naar het bootje, en bepaalden de coördinaten van de plek, zodat de politie hen snel kon vinden (en anders konden ze ook wel op hun gehoor afgaan).

Met een kapitein-in-opleiding vonden we snel onze weg naar het vaste land. Met gebrekkig Engels vertelden we ons verhaal, de politie vond ze door middel van die coördinaten, en gaf ons allen een beloning, voor het vinden van de crimineel Stella en haar handlangers, haar twee zonen. ‘Toch niet te geloven, dat ik daar zo mee heb gezwommen?’ Justin keek me aan en zei; ‘Dat is maar goed zo.’ Ze keek hem onbegrijpend aan; ‘hoe bedoel je?’ ‘Nou, als jij niet met die jongen had gezwommen, was ik niet nieuwsgierig komen kijken, en hadden we nu niks meer gehad.’
‘Een heel groot geluk bij een opzettelijk ongeluk dan wel.’
En ze wisten dat ze voor altijd bij elkaar zouden blijven, dat hadden ze wel aan elkaar bewezen.

dinsdag 25 mei 2010

Rust, voor vier en een halfuurtje.

Eindelijk. Ein-de-lijk. Ze was alleen thuis, ze genoot eens even van die rust. Ze had al weken dat opgejaagde gevoel gehad. Dat gevoel dat er teveel mensen om haar heen zaten, teveel drukte. Ze had een sterke relatie met haar vrijheid en was niet van plan die ooit op te geven.

Ze gleed in haar pasgekochte, donkerblauwe jurkje met marinestrepen, vlocht haar haar in een losse vlecht, die meteen op haar rug neerviel. Ze gooide haar slippertjes uit, die door har rommelige kamer heen vlogen. Ze zette haar te lang geworden pony nog even weg met een knijpertje, en hoppla, ze was er klaar voor. Ze sprong met drie treden tegelijk de trap af, zoveel plezier had ze erin. Geen gezeur, een rinkelende mobiel, gewoon alleen.

Ze liep naar de keuken, en bewoog ondertussen haar hoofd ritmisch mee op de muziek, die haar akoestische gitaargeluiden afspeelden. Ze pakte een tequilaglas en vulden dat met ijsklontjes. Ze keek in de koelkast en greep met haar vingers de grote nog goed gevulde Colafles en vulde haar glas ermee. Het maakte haar niet uit, of er eigenlijk tequila in moest zitten. Dat dronk ze een andere keer wel. Terwijl ze dat dacht, verscheen er een ondeugende glimlach op haar gezicht, dat zou ze inderdaad een andere keer drinken. Ze rinkelde met de ijsklontjes, ze hield van dat geluid. Spettertjes raakten de grond, toen ze de deur probeerde open te maken met de rug van haar hand, met in de andere haar stapeltje boeken in de ene hand en haar glas. Ze duwde de witte deur weer met aar pas gelakte teennagels weer dicht. Ze huppelde bijna naar het schuurtje, nadat ze haar boeken had neergelegd op het groene tafelkleed, dat al warm aanvoelde door de zon. Uit het schuurtje maakte ze eerst grote stappen over de vier fietsen, die daar altijd stonden, en probeerde het kussen voor in de tuinstoel eruit te halen, zonder haarzelf al te veel te stoten aan de rieten mand vol oud speelgoed. Na wat gefriemel wrikte ze dan het dikke kussen uit de zwarte zak, waarin alle kussens lagen. Ze gooide het kussen naar buiten, en kwam er toen zelf achteraan. Ha, nu kon ze dan van het zonnetje genieten en een mooi bruin kleurtje krijgen zonder teveel te bewegen en die boeken eens uitlezen voor ze weer terug moesten naar de bibliotheek. Ja, waarschijnlijk was ze nog een van de enigen die naar de bibliotheek ging, maar wat zou het? Ze hield van de oude geur, ze snoof hem altijd even op, voordat ze compleet van de aarde verzonken in haar boek ging lezen. Opeens sprong ze weer op, liep weer naar binnen, stormde de trap op en pakte haar zonnebril. Die mocht niet missen op haar zonnige dagje. Op het terras schoof ze deze in haar haar, schoof het springere, eigenwijze krulletje weer tussen de rest en genoot.

Na anderhalf uur was ze een boek, twee glazen en 30 liedjes verder, en liep naar binnen. Daar zette ze uit automatisme de televisie aan, een of andere spionjongen interesseerde haar, en met haar armen om haar knieën geslagen keek ze toe hoe hij tegen het kwaad vocht. Hoe hij vloog, redde, hielp. Zoiets wilde ze ook wel, superwoman, maar dan zonder dat strakzittende broekje of die cape. Die zouden haar alleen maar belemmeren in haar bewegen, haar doen. Nee, ze hield haar eigen kleren wel aan en hielp de wereld zelf wel een handje door gewoon eerlijk te zijn. Door minder leugens te verspreiden, geloven en er gewoon te zijn voor anderen als ze een helpende hand nodig hebben, een arm om hun heen, een mooi woord.

Ze rende weer naar buiten, genoot van de grond onder haar blote voeten. En zette zich weer neer in haar tuinstoel, in de tuin was ze in aar element. Elk bloemetje, elk beestje, elk klein detail, niks ontging haar. Ze rook de frisse rozengeur, ze voelde de wind dat haar haar een stukje optilde en zag de mieren wegen omhoog kruipen naar haar dikke teen. Ze zuchtte van geluk, legde haar benen weer languit op de stoel en waande zich weer voor anderhalf uur in een wereld vol mooie zinnen, gedachten en woorden, precies goed verwoord. Voor haar allen geschreven, leek het wel.

Ze hoorde stemmen en keek naar rechts, waarbij haar krullen zich weer uit haar vlecht ontsnapten. Papa, mama, Estelle en haar oma waren weer thuis. Haar eigen ‘vakantie’dagje had precies 4,5 uur geduurd, maar dat was goed genoeg. Ze sprong op; ‘Hallooooooo! Was het leuk?’ Ze glimlachte toen ze papa de barbecue zag opzetten, haar zusje naar binnen rende voor een tijdschrift en mama het fruit begon te snijden. Ze was weer terug, in haar eigen drukke leventje, maar heel eerlijk? Ze kon er soms ook niet zonder.

In het bos.
















Een sprookjesfoto,
gemaakt met de liefste sprookjesfiguren
in mijn eigen levend sprookje.

maandag 17 mei 2010

voor Annemarie en al de andere mensen die ik lief heb.

if life was a fairytale,
and i would be a fairy,
i would give you the strentgh,
the power and all other happiness in the world.

I would throw with powder dust,
on this little world of you, me and all those other people.
I would pray for peace everyday,
everywhere you go.

unfortunely,
life isn't a fairtyale,
and I am no fairy,
but I will be your special one without wings.

I will search your way,
I will behind all your steps,
I will be that little voice in your head,
The one you always can count on.

maandag 10 mei 2010

Inspired.

I never,
ever have felt so inspired.
So inspired,
by just closing my eyes
and listen.
Listen to her amazing voice,
enjoying.

My female hero,
came through youtube in my life,
she is giving me the power,
the strength,
to play often guitar,
to improve my singing,
to believe in my dream.

Thank you,
thank you for your songs,
thank you for being on youtube,
thank you for inspirering me,
thank you for being you.
Gabriella Aplin.
<3

vrijdag 7 mei 2010

notre pays des merveilles.

Prenez vos lunettes de soleil, et de prendre immédiatement vos pensées et vos rêves avec vous, alors nous irons ensemble à notre pays des merveilles.

Cosmogirl schrijfwedstrijd.

‘Hé Fleur! Wie had ooit nog gedacht dat wij nog eens samen op vakantie zouden gaan?’ Verschrikt draaide fleur zich om. Oh nee! Ze kon wel door de grond zakken toen ze zag wie er door de klapdeuren van de dansstudio kwam lopen. Uitgerekend Milan was haar danspartner. Hij was de knapste, maar ook de meest arrogantste jongen van de dansschool en Fleur kon hem niet uitstaan. Boos keek ze naar haar dansleraar. Hij wist dondersgoed dat ze Milan niet mag en toch stuurde hij hen samen naar één van de meest prestigieuze danswedstrijden in L.A. Bah, waarom moest haar vaste danspartner Jasper nou ook net zijn voet breken?

Ik kende Milan al sinds mijn achtste. Sinds ik was verhuisd van de drukke stad, naar het kleine dorpje, had hij me sindsdien altijd als mikpunt gezien. Mijn vlechten losmaken, mijn springtouw verstoppen en mijn lekkere dropjes opeten. We waren even oud, en daardoor kwamen we ook op de middelbare school bij elkaar in de klas.

‘Ik had dat ook nooit gedacht’, zei ik sarcastisch, en ging in positie staan. ‘Fleur, ik weet dat je niet goed met Milan kunt opschieten, maar hij is de enige die deze dans in deze korte tijd kan onthouden, en goed kan uitvoeren. Laten we beginnen, we hebben weinig tijd. De begintonen van Work van Kelly Rowland, vulden de danszaal. ‘1, 2, 3, 4’ En terwijl ik mijn choreografie samen met mijn dansleraar uitvoerde, keek Milan toe. ‘Nou, misschien kunnen we iets aanpassen vanuit mijn gedeelte. Als je bij dit punt bent, dan kan ik misschien een draai maken, zodat ik weer bij de 4e tel sneller bij jou ben.’ Wat dacht Milan wel niet, zomaar iets aan mijn choreografie veranderen waar ik maanden aan had gewerkt? Mijn dansleraar trok zijn schouders op, en zei: ‘Probeer dat dan maar eens.’ We deden het opnieuw, en inderdaad, het ging zo veel beter. Verdorie, waarom had Milan ook altijd gelijk?

Drie weken later, na een lange, vermoeide vliegreis, was het dan zover. Ik had niet goed geslapen vannacht en voelde de spanning. Zenuwachtig stond ik van mijn ene been op het andere te springen. Verdorie, wanneer waren wij nu aan de beurt? ‘Doe nou maar rustig, nog maar twee dansparen.’ ‘Shit! Ik heb mijn oma’s kettinkje niet om. Ik kan niet zonder. Ik moet het gaan halen in mijn hotelkamer!’ ‘Nee, dat haal je niet meer, je kunt het ook zonder dat kettinkje.’ ‘Nee, dat kan ik niet! Het betekent veel voor me, laat me nu langs!’ Milan pakte me bij mijn armen vast. ‘Auw, dat doet pijn!’ Tranen sprongen in mijn ogen. ‘Je gaat nergens heen.’ ‘The next coupple are Fleur van Huizen and Milan Houten!’ ‘Kom mee, we moeten gaan.’ We liepen naar de dansvloer, en terwijl we glimlachten naar het publiek en de jury, siste ik: ‘Waarom verpest je toch altijd dingen voor mij?’ Hij keek me verbaasd aan, maar kon niks zeggen, doordat we een paar meter apart van elkaar begonnen. En toen was het dan zover, de muziek vulde het gebouw, en we begonnen te dansen. Juist doordat ik zo kwaad op hem was, wilde ik het voor mezelf beter doen. We keken naar de jury, en we lieten niemand onze spanning laten voelen, totdat we van het podium af waren. ‘Nou moet jij eens goed luisteren, verwende meid. Ik leer in drie weken een dans voor jou, omdat ik weet dat je hier al jaren van droomt, en het enige wat jij doet is me afkraken. Ik ben graag bij je, maar zo hoeft het voor mij niet.’ ‘Je bent graag bij me? Nou, daar heb ik dan al die tijd, niks van gemerkt.’ Hij pakte me vast en zei: ‘Snap je dan niet dat ik je al die tijd leuk vond? Maar jij kon me niet uitstaan.’ ‘Maar dat wist ik helemaal niet’, zei ik zachtjes, en sloeg mijn ogen neer. ‘Kom eens hier’ en hij zoende me. ‘Jongens. Jongens!’ Onze dansleraar begon ons uit elkaar te trekken. ‘Luister!’ ‘Where are Fleur and Milan? Where are they? Ah, there they are! They are the winners!’ We kregen beide een boeket bloemen en een beker. Maar ik had veel meer gewonnen, namelijk een heel lief vriendje.

zondag 2 mei 2010

omdat niet alles serieus hoeft te zijn.


Elke sprookje begint met de zin,
'Er was eens.'
Nou, dan begint mijn verhaaltje er dan ook maar mee.








Er was eens een kabouterje.
Je weet wel,
zo'n kaboutertje met een groene overall en een rood puntmutsje.
Hij deed standaard klusjes,
hielp bosbessen versjouwen, maakte van hout kruiwagentjes,
hielp eekhoorntjes met hun voorraadje, te goed verstopt, te vinden.
Hij had een lief kaboutermoedertje,
een beetje streng kaboutervadertje,
en lieve grootouders.
Hij was een standaard kabouter,
en had niets te klagen.

Maar toch, hij wilde niet standaard zijn.
hij wilde niet zomaar het eerste het beste mooie kaboutermeisje met gele strikken in het haar trouwen. Hij wilde eerst de wereld zien, dan die paar meter boomstammen. Dus op een dag besloot hij alles anders te doen, liet hij een briefje achter op een tafeltje in zijn rood wit gestipte paddestoel. 'Lieve vrienden, familie, ik ben weg. Voor een tijdje, een lang tijdje, geen idee. ik ben jullie dankbaar voor jullie bezorgdheid, maar nu ga ik, mijn eigen, vreemde weg. Het ga jullie goed!'

en zo ging hij. Met zijn plunjezak vol gesmeerde broodjes met jam, aan een stokje gehangen, die hij over zijn rug vasthield. Hij was er klaar voor. De zon kwam al op. Hij liep en liep en liep. Hij liep eerst langs alle bekende plekken in zijn kabouterdorpje, de schilder, de bakker en de kapper. Daarna kwam hij op plaatsten die hij alleen nog maar gezien had, als hij hout voor zijn kacheltje moest halen. Steeds verder liep hij, kroop over grassprieten en waste zijn gezicht met dauwdruppels. Toen nam hij pauze, ging hij op een blaadje zitten van een mooie paardenbloem. Een bij landde op de bloem, en de bloem begon te wiebelen. 'hey hallo, kijk een beetje uit, alsjeblieft?!' De bij keek omlaag, 'Is daar iemand?', vroeg hij. 'Ja, ik. Kaboutertje Eigenwijsje.' De bij keek nog eens goed met zijn insectenogen, verrek, daar zat een kabouter. Hij streek naast hem op het blaadje neer. 'Ben jij niet veel te ver weg uit kabouterdorp?' voreg hij. 'Nee hoor, ik ben op onderzoek uit naar de rest van de wereld. Wil je met me mee onderzoeken?' 'Oh nee, ik heb al veel plekken gezien.' 'Oh ja, vertel er eens wat over!' vroeg kaboutertje Eigenwijs met glinstertjes in zijn ogen. De bij vertelde over de mensenwereld vol geurige bloemen, kleine en grote reuzen en veel beestjes. 'Ze leven allemaal op straat, maar je moet oppassen hoor. De reuzen zijn aardig, maar soms ook niet. Ze hebben mijn vriendje bijna doodgeslagen met een heel groot groen ding.' 'Wat voor een ding?' vroeg kaboutertje verschrikt. 'Een vierkant ding met van zo'n gaatjes, en daar zit dan nog een steel aan. Weet je zeker dat je verder wilt gaan?' 'Ja, dat wil ik. Wil je mee?' 'Oh nee, dat kan niet. Ik zie net aan de zon dat ik al veel te lang weg ben, ik had mijn lieve vrouwtje Zwartstreepje beloofd, op tijd thuis te zijn. Maar heel veel plezier en succes!' Met die woorden vloog bijtje B weg. Kabouter Eigenwijsje at een hapje van zijn broodje. Hij had er maar vijf bij zich, maar gelukkig was hij nooit zo'n grote eter geweest, en had hij met vijf broodjes wel genoeg voor vijf dagen. wat hij daarna zou eten, zag hij dan wel. Hij sprong van het blaadje af, pakte zijn plunjezak en liep fluitend door. 'Tududududuuuuuu.' Kabouter Eigenwijsje liep de hele dag door, tot zijn voetjes pijn deden. Hij deed zijn schonetjes uit, haalde de steentjes eruit, en zocht een geschikte slaapplaats. Daar, een holletje, onder die boom. Dat was wel een fijn plekje. Hij pakte twee blaadjes, het ene vouwde hij om tot een kussentje, het ander werd zijn nieuwe dekbedje. Hij legde zijn plunjezakje naast zijn hoofd, en stapte in zijn in elkaar geflanste bedje. Thuis lag het toch beter, maar die gedachte verdong hij maar snel. Het duurde niet lang, of kabouter Eigenwijsje viel in slaap.

wordt vervolgd.

zaterdag 1 mei 2010

reclame, op mathews siteje.

Mijn uitlaatklep. Alle gedachten. Die het waard zijn. Sprookjes. Die zich afspelen in mijn hoofd. Foto's die inspireren. Zoveel dingen. Die ik moet delen. Moet opslaan. Gekluisterd. Aan mijn pennetje en schriftje. Aan de computer. Aan mijn eigen wereldje. Geschreven. In onuitgesproken woorden. In emoties. Die ik niet durfde te tonen. Maar toch eruit moeten.

Ik loop op bloesemblaadjes. Volg de rozengeur. Hoor de wind woorden in mijn oor blazen. Creatief. Anders. Apart. Al mijn eigenschappen. Zijn verweven tussen de mooie, kleurrijke bloemen. Maar toch ik. Dicht bij mezelf. Onveranderlijk. Verhalen. Rijke fanatasie. Altijd.

De radio speelt zachtjes. Mijn levenslied.

www.carrmeeen.blogspot.com

Jij.

Een persoon. Liefhebbend. Anders. Apart. Zonder raar te zijn. De mooiste woorden gekrast met een zwart pennetje. Vertellen nog te weinig. Het gevoel. Dat ik bij jou heb. Fijn. Een lach. Gemetseld op jouw gezicht. Energie. Zo'n positieve energie. Glinsterende ogen onder. Gesloten oogleden. Genietend. Dromend. Verlangend. Op zoek. Naar de waarheid. Achter al die leugens om je heen. Ben niet bang. Ben niet afgeschrikt. Hij bestaat nog. De hij. De ware. Hij is er al. In al je dromen. Ja, ik help je. Te vinden. Te zoeken. Te lachen. Ik wil het. Ik wil er zijn. In je weinige boze buien. En in je verdrietige. Zit ik verstopt. Zorgend voor toch een beetje. Beetje positiviteit. Mijn telefoon staat aan. Altijd aan. Als er iets is. Met jou. Ben ik er. Dat weet je. Nooit gedacht. Nooit gehoopt. Zo'n fijn iemand. Te mogen ontmoeten. Dingetjes mee. Te mogen delen.

Jij. De zonneschijn van al mijn donkere dagen.

een grote vriendschap, tussen kleine persoontjes.

Een klein jongetje met grote ogen valt me op. Hij fietst op zijn peuterfietsje op straat, en probeert me bij te houden. Ik glimlach naar hem, waarnaar hij zijn ogen neerslaat. Hij is gekleed in een donkerblauwe, versleten jeans, een rood shirtje dat maar half in zijn broek is gestopt en zijn schoenen zijn stevig vast gemaakt met klittenband. Hij is neergezet op straat, gedumpt door zijn ouders, die genoeg hadden van zijn energiebossten en het even rustig in huis wilde hebben.

Op de automatische piloot pak ik de krantjes uit mijn handen, en vouw ze om. Een voor een, elke paar meter weer opnieuw. Hij blijft me volgen, dat vierjarig knulletje. En dan opeens gooit hij zijn fiets neer, ik schrik op uit mijn muziek die me altijd zo trouw blijft. Hij loopt met zijn blonde krulletjes naar de deur, waar ik net mijn Landgraaf Koeriertje inclusief reclamefoldertjes in heb gegooid. De houten deur wordt vergezeld door een meisjesfiets, een kapotte brievenus en onkruid. Toch loopt het jongetje door, kijkt om zich heen, en drukt op de bel. 'Dingedong.' Het geluid echoot, door mijn eigen soulmuziekje heen. Ik blijf staan, wachtend op wat komen gaat. Hij drukt nog eens op de bel. 'Dingedong.' Zijn geduld is indrukwekkend. Hij haalt zijn knuisjes uit zijn broekzakken, en steekt ze dan door de kapotte brievenbus. 'Hallo?' 'Kom je buiten spelen?' Het blijft angstig stil aan de andere kant van de deur.

Aan de andere kant van het land, zit een meisje met springerige, rode haren in de auto tussen de koffers. Ze staart uit het raam. 'Mama? Wanneer zie ik Tommie weer?' Haar moeder kijkt om, ze kijkt haar jongste dochter eens goed aan. 'Niet vaak meer meisje, we zitten nu heel ver van hem vandaan. Ik weet niet of je hem nog eens zult zien.' Een traan druipt over haar wangen, meerdere volgen. 'Maar mama, met wie kan ik dan nog buitenspelen?' 'Er zullen in Amsterdam ook wel kindjes zijn waarmee je kan spelen, maar ik denk dat je dan niet meer kunt buitenspelen.' 'Waarom niet?' Het meisje kijkt met haar bruine ogen verschrikt op, niet alleen haar vriendje, maar ook haar vrijheid wordt nu zomaar in een keer afgepakt. En dat alleen, omdat papa voor zijn werk ergens anders moet gaan werken. 'Daar is het heel druk op straat, gevaarlijk. Maar je nieuwe vriendjes, die je vast en zeker zult maken op je nieuwe school, zijn altijd in ons huisje welkom. Kijk, we zijn er bijna. Nog maar tien kilometer!' Het is niet eerlijk, haar moeder en vader genieten ervan en kijken vol enthousiasme naar de blauwe borden, die vertellen dat ze steeds dichterbij komen, en haar wordt niks gevraagd. Ze vraagt zich af hoe het nu met Tommie zal zijn.

Het jongetje loopt langzaam terug naar zijn fietsje, waar is zijn leuke vriendinnetje Saartje, met haar mooie, rode haren? Ik kijk hem na, hij gaat naast zijn fiets op de stoep zitten. Ik loop terug, naar het eenzame huis. Een briefje prikt op de deur, waar ik net niet op gelet had. 'We zijn verhuisd naar Amsterdam, stuur post op naar het volgende adres.' Ik loop terug, en zet me naast het jongetje neer. Hij wil eerst weglopen, maar besluit om dan toch maar te blijven zitten. Ik doe mijn tassen af, veeg mijn inktzwarte handen aan mijn broek af en zucht. 'Zoek je iemand?' 'Ja, ik zoek mijn vriendinnetje Saartje, ze doet maar niet open.' 'Hmm, kun jij al lezen mannetje?' 'Nee, hoezo?' Ik herhaal de woorden van het papiertje. Zijn ogen worden waterig, en ik sla een arm om het wildvreemde jongetje heen. Een plaatje. 'Weet je wat je wel kunt doen?' Ik fluister hem een paar dingetjes in zijn oor. Een glimlach verschijnt op zijn gezicht. 'Ja, ja! Dat ga ik doen, ik ga het meteen aan mama vragen!' Hij staat op, zegt nog snel dankjewel en rent naar de overkant.

Het meisje zit aan haar raam, ze kijtk naar buiten, naar de drukke straten. Ze voelt zich alleen. Ze heeft geen fietsje waarmee ze de straat op en af crosste, geen springtouw, geen vriendjes om haar heen. Ze slaat haar armen om haar knieen. Bah, ze vindt het helemaal niet leuk hier. 'Saar, Saartje, waar ben je?' 'Als het voor koffers uitruimen is, dan doe ik niet mee. Ik heb al genoeg opgeruimd.' 'Nee nee, het is iets anders. Iets speciaals voor jou is gekomen.' Iets speciaals, voor haar? Ze rent de houten trap af. Daar ligt op de tafel een brief, gericht aan haar. 'Hoi Saartje, ik kan nog niet schrijven, maar mijn mama heeft dit voor mij geschreven. Ik mis je heel erg, maar mama heeft een plannetje. Zou je in de zomervakantie bij ons willen logeren? Dan gaan we heel vaak fietsen en buiten spelen. Dan moet je dat wel eerst even aan jouw mama vragen, maar van de mijne mag het. Tot snel! Groetjes Tommie.' 'Mama, mag ik?' Hara moeder ziet de glinstertjes, die ze zo lang niet meer heeft gezien in haar dochters ogen, en zegt: 'Als papa het goed vindt, dan mag je gaan.' 'Jaaaaaa! Mag ik nu Tommie bellen?' Ze rent, zonder op het antwoord te wachten naar de telefoon.

Samen glunderen ze weer, gescheiden, aan de andere kant van het land.
En ik?
Ik ga door met blaadjes rondbrengen.