Ik zat opgesloten in een torenkamer. Ik geloofde er niet meer in, ik geloofde niet meer in liefde. Na velen gebroken harten deed ik me de moeite er niet meer voor, ik wilde niet meer vechten. Ik wilde niet meer vechten, om uit dat eenzame kamertje te komen. Ik zorgde wel voor mezelf, en probeerde het kamertje enigzins zo mooi en leuk mogelijk te maken met schilderijen, spelletjes en papier. Veel wit papier. Zolang ik schreef, verging ik in mijn eigen wereldje. Een eenzaam wereldje, dat wel, maar och, wie zou het schelen?
Totdat jij kwam. zorgvuldig zocht je de route uit, door velden, bossen en lange wegen reed je. Op zoek naar mijn huisje, mijn hart. Ik wist het bestaan van jou. Ik hoefde alleen nog te geloven. Te geloven dat je niet overmoedig deed, dat je wel degelijk om me gaf. Dagen stond ik aan het raam, te wachten totdat je me zou bevrijden uit dit kamertje. Het kamertje waar ik al veel te lang tijd in had doorgebracht. De spelletjes konden jou niet meer vervangen. De schilderijen konden me niet meer vrolijk maken, alleen het papier gaf me nog enigzins rust. Omdat alles wat ik schreef, over jou ging.
Jouw gezicht in al mijn dromen zorgde ervoor dat ik bleef hopen, bleef geloven in je. Anderen hadden het allang opgegeven, alleen jij vechtte je door de doornenstruiken. Jij voelde pijn, maar worstelde je er steeds weer door. Op een dag hoorde ik je op mijn landweggetje lopen, de witte kiezels knisperden onder je voeten. Je keek verwachtingsvol omhoog, met de gouden sleutel stevig in je hand. De sleutel van mijn huis, mijn kamertje, mijn hart. Je bevrijdde me uit de torenkamer. Je bevrijdde mijn hart uit het kooitje, maar gaf er zakkenvol liefde voor terug. Ja, ik geloof nu in wachten op de ware, in liefde. Maar ik geloof nu vooral in jou.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten